Waarom Graber?
Ik ben al heel lang onder de indruk van de creaties van carrossiers, koetswerkbouwers dus. Dankzij mijn ouders kom ik al sinds 1959 in Zwitserland en daar ontdekte ik in de loop der jaren dat er bijzondere automobielen rondreden die ik nog nooit had gezien en dat kwam door die bijzondere creaties van Zwitserse koetswerkbouwers.
Ik zag bijvoorbeeld een Lancia Aurelia van Worblaufen, Saurer-, Berna- en FBW- bussen van Ramseier + Jenzer, een Plymouth van Tüscher en een van Langenthal en… een Alvis van Graber. Die laatste liet op dat jonge automannetje als ik een enorme indruk achter…
Pantheon Basel, Forum voor oldtimers
Hermann Graber was eigenlijk de bekendste Zwitserse carrossier en ik ben zijn ontwerpen gaandeweg almaar meer gaan waarderen.
Ik was gelukkig in september dit jaar in de gelegenheid om de speciale tentoonstelling in het Pantheon in Basel van de Graber-meesterwerken te kunnen bezoeken.
‘Die Meisterwerke des Hermann Graber’ heette de expositie, georganiseerd ter gelegenheid van het feit dat Hermann Graber 50 jaar geleden overleed. Op 20 juni jl. was er ook een speciale oldtimerrit vanwege datzelfde feit en waar de finish plaats vond bij het Pantheon. De tentoonstelling zou oorspronkelijk tot 19 april lopen, maar door de Coronaproblematiek werd hij verlengd tot 18 oktober dit jaar.
Het Pantheon is het grootste oldtimercentrum van Zwitserland. In het ‘Museum de Mobilität’ staan heel veel unieke oldtimers en een deel daarvan is te koop. Het bovenste deel wordt zoals nu gebruikt voor wisselende tentoonstellingen. Oldtimerbezitters kunnen tegen een vergoeding hun auto in het museum laten overwinteren. De museumshop verkoopt niet alleen boeken, maar ook posters, miniatuurmodellen, autohandschoenen en nog veel meer. Ik kreeg van mijn vrouw een mooie poster van de Klausenpassrace uit 1924.
In de Classic Garage worden oldtimers gerestaureerd voor het museum, maar ook voor de verkoop. We hebben tot slot heerlijk geluncht in het museumrestaurant.
Ik wil dit bezoek ontzettend graag combineren met een reportage van de Alvis
TC 108G met een Graber carrosserie van Peter Cappon uit Axel die hem compleet restaureerde.
Cultuur
Auto’s nemen een unieke plaats in onze cultuur in.
Ze bieden ons vrijheid van bewegen, een levensstijl waarvan we anders wellicht niet kunnen genieten. Auto’s zijn niet alleen een transportmiddel, maar vormen een emotionele verklaring. We gebruiken auto’s om de wereld te zien en te worden gezien. Op een bepaalde manier laten we auto’s bepalen wie we zijn.
De auto’s uit het klassieke tijdperk – van 1925 tot en met 1948 – weerspiegelen een uitzonderlijk aspect van de wereldgeschiedenis. Het was een tijd van enorme tegenstellingen, van ongekende rijkdom tot een verstikkende depressie. Een tijd van angstaanjagende politieke onrust die ontaardde in de Tweede Wereldoorlog en de kaart van Europa opnieuw vorm gaf.
En ondanks deze onzekerheid maakt de auto een bloeitijd mee.
Schitterende carrosserie-ontwerpen van bijvoorbeeld Figoni & Falaschi, Jean Bugatti, Gangloff, Jacques Saoutchik, Erdmann und Rossi, Mulliner, Henri Chapron, Brewster, VandenPlas, Hermann Graber en vele anderen lieten de wereld zien waartoe de verbeeldingskracht van de mensheid in staat was, ondanks de rampspoed die zich aftekende aan de horizon.
Fantasierijke concepten, gracieuze lijnen, elegante bogen en een scala aan rijke kleuren lieten zien wat vakmanschap was.
Dat vakmanschap voerde de boventoon met ongebruikelijke materialen, zoals zeldzame hout – en exotische leersoorten.
Rolling chassis
Voordat de zelfdragende carrosserie werd uitgevonden, stonden alle carrosserieën op een separaat chassis. De autofabrikanten hadden natuurlijk hun eigen carrosserie, maar met name de rijken der aarde wilden geen standaard auto, maar iets speciaals.
Zo’n speciaal koetswerk werd op maat en naar de wens van de opdrachtgever gemaakt door een koetswerkbouwers die hun oorsprong vrijwel allemaal hadden in het maken van koetsen en paardenwagens. De autofabrikanten leverden dan een rolling chassis met motor, stuurwiel en grille/radiator aan zo’n koetswerkbouwer.
Een goed voorbeeld daarvan is de samenwerking tussen Bugatti uit Molsheim en Gangloff in Colmar, op steenworp afstand van elkaar verwijderd. Jean Bugatti reed het rolling chassis over de openbare weg naar Colmar, waar het carrosseriebedrijf er een koetswerk op bouwde.
Historie 1926-1969
Hermann Graber werd in 1904 geboren als enige zoon van een wagenmaker. Hermann leerde het vak van zijn vader, liep stage bij verschillende koetsen- en wagenmakers in Zwitserland en vertrok vervolgens naar Parijs om bij een carrosseriebedrijf te gaan werken die ook automobielen maakte. Toen vader Graber in 1925 stierf, kwam Hermann terug naar Wichtrach, een plaatsje tussen Bern en Thun, om de zaak over te nemen.
De paardenwagens werden echter al snel uit de werkplaats verbannen, de 21-jarige Hermann wilde zich liever gaan toeleggen op de bouw van speciale autocarrosserieën. Een van de eerste exemplaren was een cabriolet op het onderstel van een Fiat 509 die hij voor zichzelf bouwde. Korte tijd later volgden de eerste opdrachten. Graber bouwde vooral cabriolets op het chassis van Bentley, Delahaye, Mercedes, Packard en Talbot.
Het bedrijf werd in de autowereld al snel een begrip en klanten stroomden toe.
Iedere opdracht duurde een half jaar en ontstond een grote wachtlijst. Je moest er dus wel iets voor over hebben om je dure chassis van een Graber-opbouw te laten voorzien. Individualiteit, degelijkheid, soliditeit en hoogste kwaliteit waren zijn kenmerken.
Op vrijwel iedere autoshow in Genève presenteerde Graber een of meerdere nieuwe modellen en daar waren exclusieve merken bij zoals Duesenberg, Hispano Suiza en Minerva.
Na de oorlog werkte Graber vooral met Engelse chassis. Zo bouwde hij koetswerken op onderstellen van Rover, Bentley, Armstrong-Siddeley en Aston Martin.
In 1950 kocht hij zijn eerste rolling chassis bij Alvis en toen de Salon van Genève haar poorten opende in maart 1951 presenteerde Hermann zijn eerste Alvis Graber.
Werkwijze
Als bij kenners en liefhebbers de naam Graber valt, ziet iedereen cabriolets met elegante lijnen en harmonische vormen voor zich: de snelle tour- en sportwagens uit de vooroorlogse periode net als de tijdloos elegante cabriolets en coupés op chassis uit Italië, Frankrijk en Engeland na 1945.
Hermann Graber en zijn werknemers schiepen en produceerden met hun fantastische vakmanschap tussen 1926 en 1969 800 speciale carrosserieën, bijna uitsluitend op chassis van personenwagens, een enkele vrachtwagen of opdracht voor het leger uitgezonderd.
De ontwerpen kwamen zonder uitzondering altijd uit de koker van de patron zelf, die ook de onderhandelingen met de klanten voerde.
Hermann Graber had de gave om de allereerste ideeën en ontwerpen al driedimensionaal te zien. Hij was meer een beeldhouwer dan een tekenaar, dat verklaart ook waarom de Graber-carrosserieën er proportioneel goed uitzien, van welke kant je ze ook bekijkt.
Hij liet zich niet gek maken door stromingen in de mode, maar gaf er de voorkeur aan traditionele vormen langzaam, maar gestaag verder te ontwikkelen.
Graber maakte de tekeningen, de wagen-en rijtuigmaker het houten geraamte en de carrosseriebouwer klopte de diverse delen van het koetswerk over het houten model.
Het is overigens bekend dat mevrouw Graber, na de dood van haar man, de houten modellen liet verbranden, omdat ze niet wilde dat het werk van haar echtgenoot zou worden gekopieerd.
Prijzen
Bevorderend voor de verkoop van Graber producten waren de successen die Hermann Graber had op diverse concoursen. Zo won hij met een Panhard- Levassor in 1929 een concours in het mondaine St. Moritz en met een Duesenberg Cabriolet op het Concorso d’Eleganza Villa d’ Este aan het Comomeer in 1934.
500K
Nog even de Mercedes-Benz 500 K van 1934. Hij was voorzien van een originele Mercedes carrosserie en geleverd aan een klant in Zwitserland. Blijkbaar was die man het oorspronkelijke koetswerk beu en daarom gaf hij Hermann Graber in 1947 de opdracht een nieuwe carrosserie op het 13 jaar oude chassis te zetten. Ik zag hem in Basel en toen bedacht ik dat ik die auto ooit een keer eerder had gezien en gefotografeerd…
Ik ben gaan zoeken in dozen met foto’s en ja hoor: gevonden! Ik had hem op de foto gezet in de buurt van St.Moritz in het Zwitserse Graubünden in 1977.
Toen al was ik gebiologeerd door het bijzondere koetswerk..!
Na WOII
Van 1947 tot 1969 maakte hij naast alle andere merken, vooral carrosserieën op rolling chassis van Alvis, een chique Brits merk met betrouwbare techniek. Hij werd begin jaren ’50 zelfs importeur van Alvis in Zwitserland, later ook van Rover en kreeg gaandeweg steeds meer de rol van adviseur.
De Alvis ontdekt
Om het verhaal compleet te maken heb ik niet alleen Peter Cappon geïnterviewd, maar ook Peter Snoodijk die de restauratie heeft uitgevoerd.
Peter en Irene rijden al jaren met een MGA. De liefde voor auto’s is Peter met de paplepel ingegeven door o.a. zijn vader. “Ik ben met auto’s groot gebracht,” vertelde hij me.
Ik zag de Alvis van Peter en Irene voor het eerst op het laatste Oldtimerfestival in Axel in 2019 en heb Peter onmiddellijk gecomplimenteerd met de mooie blauwe
TG 108 G. Toen rijpte bij mij al het idee om eens over deze beauty te schrijven, hetgeen na het bezoek aan het Pantheon nu ook is gebeurd.
Vervolgens heb ik een afspraak met Peter en Irene gemaakt voor een interview.
Ik laat Peter aan het woord: “Ik was op zoek naar een andere oldtimer naast mijn MG. In de zomer van 2016 ontdekte ik hem, samen met Peter Snoodijk bij de Oldtimerfarm in Aalter.
Ik viel meteen voor de grandeur van de Alvis. De originele Engelse kentekenplaten zaten er nog op - TLL 394 - , maar we zagen meteen dat hij compleet fout gerestaureerd was.”
Terwijl Peter me de allereerste foto’s laat zien, vertelt hij verder: “Hij had de achterlichten van een Rover P5, met behulp van heel veel plamuur op de het achterscherm gemonteerd, maar dat klopte absoluut niet, want origineel moeten dat kleinere zijn van een P4. Gelukkig zat de originele uitvoering er nog onder, dus dat viel nog niet tegen.
Dat was nog maar het begin, want het interieur deugde ook niet. Er waren wel foto’s en documentatie van de restauratie van de motor en die bleek inderdaad in orde te zijn.
Ik besloot hem in overleg met Peter Snoodijk te kopen met de zekerheid dat hij hem zou gaan restaureren.”
Licentie
De Alvis TC 108 G werd tussen 1956 en 1958 geproduceerd. Graber had al indruk gemaakt met de TC 21 die men veel mooier vond dan het standaard aanbod gebouwd door Mulliners in Birmingham. Die fabriek gaf echter de voorkeur aan Standard Triumph en Alvis had een beetje het nakijken.
De Drop Head Coupés kwamen van Tickford, maar die fabriek was in 1955 weer gekocht door David Brown die Aston Martin en Lagonda de prioriteit gaf boven Alvis.
Daarom werd besloten om de Graber-ontwerpen te kiezen voor een nieuw model en de rechten werden gekocht, wat resulteerde in de TC 108 G.
Graber heeft er zelf in Wichtrach 24 van geproduceerd. Een contract voor de bouw van dit type werd getekend door busbouwer Willowbrook in Leicestershire. Hij werd uitsluitend geleverd als tweedeurs vierpersoons Saloon. Graber leverde het houten frame, zodat de carrosserie er omheen kon worden geklopt. Willowbrook heeft er slechts 16 gemaakt, maar ze bleken te duur, zodat de deal werd beëindigd en men de voorkeur gaf aan Park Ward. Voor de goede orde: alle Graber carrosserieën die in Engeland zijn geproduceerd dragen op het voorscherm de chromen handtekening van Hermann Graber.
De Alvis van Peter en Irene is er dus een van de 16 uit de fabriek van Willowbrook.
Peter: “De eerste eigenaar, Mr. Schulman, zag hem in 1956 op de London Motor Show en kocht hem voor zijn vrouw. Al vlug bleek dat er van alles aan mankeerde, vooral het elektrisch gedeelte was een hoofdpijndossier. Na vier jaar deed hij hem van de hand. De laatste eigenaar was een meneer Oakman. Zijn kinderen hebben de Alvis dus slecht laten restaureren.
De restauratie
“Daarvoor moest hij helemaal uit elkaar,” gaat Peter enthousiast verder. “ik ben niet zo’n techneut, maar carrosseriedelen schuren kon ik wel, met veel dank aan Peter Snoodijk en een goede vriendenploeg die me van waardevolle adviezen voorzagen.
Om gewicht te besparen paste Graber aluminium toe bij de motorkap, het dak en het kofferdeksel.”
Peter Snoodijk
Peter Snoodijk is directeur/eigenaar van een autobedrijf Bosch Car Service en van Snoodijk Classics in het industriepark Drie Schouwen Zuid in Axel. Ik ken hem al lang, want samen met hem zit ik in een commissie die de automobielen op het Oldtimerfestival beoordeelt.
Hij vertelt: “Wat een ander niet kan, is voor mij een uitdaging. Deze Alvis is een unieke en elegante wagen en natuurlijk hebben we de afweging gemaakt of we hem konden restaureren, maar we kunnen nu zeggen dat we geslaagd zijn in de opzet.”
Wat de restauratie betreft vertelde hij me bijvoorbeeld dat aluminium en staal verschillend uitzetten, waardoor er op de lassen scheurtjes ontstaan, maar dat is logisch en bovendien origineel.
Peter Snoodijk: “Graber paste ook veel hout toe en daarvoor moesten we platkopschroeven hebben. Je kunt natuurlijk geen kruiskopschroeven gebruiken, dat is niet origineel. Stad en land hebben we afgezocht naar die koperen houtschroeven die we uiteindelijk bij een timmerman vonden, die ook weer mooie verhalen vertelde.
We hebben ontzettend veel tijd gestoken in het monteren van de voor – en de achterruit. Die laatste bestaat uit drie delen en doordat de kit te snel droogde, zakte hij en waren we bang dat hij zou breken. We hebben hem weer gedemonteerd en er blokjes onder geplaatst. Ook het afhangen van de grote portieren was een hele klus.
Onderdelen bestelden we bij Red Angle, een Alvis specialist, maar ik heb verschillende onderdelen zelf moeten maken, omdat die niet meer te krijgen waren, zoals bijvoorbeeld een aluminium plaat achter de voorbumper.
Graber paste sinds de TC21 een kunststof dashboard toe, in de kleur van de auto gespoten, ook in deze Alvis. Dat was gescheurd en moest ook gerestaureerd worden.
Op beurzen die ik regelmatig bezoek, vond ik ook onderdelen, zoals het typeplaatje en in Parijs vond ik zelfs een schaalmodel!
Nadat hij helemaal gerestaureerd was, is hij bij De Feijter Autoschade hier om de hoek van de mooie blauwe kleur voorzien.”
Technische gegevens
• Motor: 2993 cc zescilinder in lijn, 116 pk, 2 SU carburateurs
• Boring x slag = 84 x 90 mm
• Vier versnellingen, waarvan 2, 3 en 4 gesynchroniseerd zijn.
• L x b x h = 4,80 x 1,68 x 1,59 meter
• Wielbasis: 2,83 meter
Proefrit met Lady Jeen
Peter Cappon nodigt me uit voor een proefrit met de TC 108 G. Hij noemt haar liefkozend Lady Jeen met een vette knipoog naar zijn vrouw Irene en voorziet elke zin over haar met het persoonlijk voornaamwoord zij…
De Alvis staat gezusterlijk naast de MGA in de garage onder zijn huis. Ik merk dat ik na het bezoek aan de Graber- tentoonstelling in Basel weer anders naar de auto kijk dan vorig jaar.
Het eenvoudige, maar o zo indrukwekkend lijnenspel intrigeert.
Daar is de statige grille met de rode Alvis triangle, de typische ‘Graberblik’ in haar ogen met op de motorkap de eagle, een van de vier Alvis-mascottes.
Deze uitvoering heeft helaas geen mistlampen. Hermann Graber kon die zo mooi integreren in de neus.
Daar zijn de prachtige draadspaakwielen met de centrale wielmoer.
De bijzondere, in drieën gedeelte achterruit, waarvan ik nu het restauratieverhaal ken, onderscheidt haar sowieso van andere Saloons. De chromen draaigreep om de koffer te openen is zó typisch voor deze Alvis. Inderdaad: de achterlichten van de Rover P4 zijn weer terug. Peter heeft schitterende donkerblauwe luxe kentekenplaten laten monteren, een absolute must voor zo’n beauty!
Als hij haar hart tot leven wekt, klinkt dat als muziek in mijn oren: wat een geweldige donkerbruine grom produceert die zespitter in lijn.
Ik neem plaats links van Peter, want Lady Jeen is rechtsgestuurd. Het gladde kunststof dashboard is voor die tijd écht uniek. De stoelen zitten prima, maar ook zo ongelooflijk Brits. De snelheidsmeter met de mijlenteller draait met de klok mee, de toerenteller juist tegendraads, heel apart.
Het stuurwiel met de chromen spaken komen we alleen in Engelse auto’s tegen. De naaf is gefixeerd en heeft bovenop de hendel voor de richtingaanwijzers.
Het is al fris op 20 oktober en ze is nog koud. Met twee mannen aan de teugels moet ze het vanzelfsprekend warm krijgen en dat klopt. Op de smalle wegen richting Zuiddorpe en de Belgische grens komt ze op temperatuur en gaat de zespitter bijna zingen.
Wat een comfortabele automobiel is die Alvis toch!
Lady Jee, hope I see you again…!